






30 juli – We vertrekken extra vroeg naar het vliegveld Zorg en Hoop, midden in de stad, vanaf waar de kleine vliegtuigjes het binnenland vertrekken. Eerst nog even langs de vreemdelingendienst om onze touristenkaart te laten verlengen. Maar met een echte ‘snor-mevrouw’ achter de balie (uitspraak van taxichauffeur die ook bouwkundigtekenaar is, laptop onder de autostoel) lijkt het uren te gaan duren, dus nemen we – zonder stempels – de paspoorten maar weer mee. We gaan wel zien als we ’t land uitgaan ….
Ons binnenlandvlieguig blijkt echt klein. Er is plaats voor precies ons gezin + een piloot. Het voelt als een krappe auto met 3 rijen van 2 stoelen. Ik zit naast de piloot en voor mij ook een stuur en pedalen, als in een lesauto. Als ik de piloot vraag wie er gaat vliegen als hij ‘omvalt’ zegt hij: “dat gebeurt niet”. Ik overweeg om met Bartjan van plaats te ruilen omdat hij in zo’n geval vast beter een vliegtuig bestuurt dan ik. Maar we gaan al.
We maken – voor mijn gevoel – een enorme omweg over Paramaribo. De hoge bosje-brug, de oude stad, de overkant van de rivier. Alles prachtig te zien. Daarna volgen Zanderije, Brokopondomeer, goudzoekersmijnen klein en groot, de nieuwe weg, Atjoni, bovenloop van de Surinamerivier, en zelfs Gunzi en het huisje waarin we sliepen is herkenbaar. Daarna is het alleen maar oerwoud, oerwoud en oerwoud. Oneindig veel ‘broccoli’ vanuit de lucht, met hier en daar een gebergte in de verte.
In de lucht is alleen communicatie via mime mogelijk omdat zo’n klein 1 motor-vliegtuig een ongelofelijke bak herrie produceert. De piloot houdt met een kladblok (is dit de zwarte doos nu?) een logboek bij, reset af en toe zijn gps en lispelt soms wat in zijn microfoon. Voor mij onbegrijpelijk hoe de luchtverkeerleiding dat kan verstaan door het enorme lawaai heen. Maar het zal wel. Ik kijk naar buiten. In de verte zien we mistig grijs Kasikasima opdoemen. De berg die we over een paar dagen gaan beklimmen.
Langzaam dalen we en de broccoli’s worden weer bomen, met open stukken ertussen van kostgrondjes. Dan een rivier, een dorp, we maken een grote bocht naar links over de rivier heen. Voor ons de groene airstrip die deels ook voetbalveld is. We gaan scherper naar beneden, nog eens over de rivier, raken de grond, remmen af en klotsend en hobbelend staan we op de grond. Naast ons wat houten gebouwen, lodges van Mets, en 2 ronde met palmbladeren bedekte hutten: de aankomst- en vertrekhal.
Na onze intrek in de kamers krijgen we een late lunch, samen met een groep die een paar dagen in Palumeu blijft. Bartjan spot de eerste ijsvogel, de kleinste versie van de 3, bij de steiger aan de rivier. Met een tijdelijke gids Seymor (korte stevige man met 4 lange vlechten) gaan we in de korjaal een stuk de rivier op. Vanaf de rivier zien we het dorp Palumeu liggen. Vroeger leefden de Trio- en Wayana-indianen nomadisch. Sinds hier in de jaren 50 een airstrip kwam zijn mensen zich hier gaan vestigen. Waar de Tapamahony- en Palumeu-rivier samen komen springen wij met zwemvest de boot uit en drijven terug naar ons kampje. Onderweg zien we een boom vol zitten met kleine hangnesten van wevervogels, familie van de Oropendula.
We hebben hier een ‘programma’, dus afdrogen, omkleden en om
16.30 weer paraat bij de steiger. In tegenstelling tot bij de Marrons aan de Suriname-rivier (daar kun je beter je horloge weggooien) gaat hier alles echt op tijd.
We stappen weer in de boot en varen nu naar het dorp voor een rondleiding. Je mag niet zomaar foto’s maken, alleen op aangewezen plekken. Wel begrijpelijk.
We worden verwelkomd met kaseri (cassavedrank met alcohol) en cassavebrood. Tijdens de rondleiding krijgen we uitleg over pijl en bogen, cassave verwerken tot brood dmv raspen, persen en zeven (wat een werk!). Lopend door het dorp zien we een aapje op een vuurtje liggen. Een eng gezicht. Volledig onthaard, kleine schedel, de armpjes en beentje afgehakt. Die moeten namelijk minder lang gebakken. Brrr. Eet smakelijk.
We ontmoeten een mevrouw die katoenplukken met een simpele spintol verwerkt tot baby-draagdoeken en hangmatten. Heel mooi.
We slenteren nog over het dorpsplein met kerkgebouw. Jongetjes voetballen, meisjes komen langs met zware manden cassave op hun rug. In het kerkgebouw, aan de zijkant open, staat een drumstel en 2 elektrische gitaren. Niet alles is authentiek.
Na het avondeten krijgen we een introductie van de gidsen. Onze gids “Goedenavond. Mijn naam is David.” (zullen we nog vaak horen) lijkt verlegen en praat heel zacht. Bijna niet te verstaan. Ik vraag me af hoe dat straks in de jungle of op de boot gaat. Maar later blijkt dat hij daar gewoon beter in zijn element is dan achter een spreektafeltje voor een groep verse touristen.
’s Avonds in de bar bij het resort leren we van andere touristen ’toepen’. We gaan de komende dagen nog heel wat kaartspelletjes spelen.































